Ons telefoon: (010) 737 0256 Ons e-mailadres: info@care4neo.nl

Apparatuur

Apparatuur

Je kunt op een neonatologie afdeling te maken krijgen met allerlei apparatuur. Vooral op een NICU heb je veel verschillende apparatuur om je kindje in het geval dat het nodig is te ondersteunen. Hieronder kan je lezen met welke apparatuur je te maken kan krijgen.

Couveuse

De couveuse waarin jouw kindje ligt is eigenlijk een kijkdoos van plexiglas waarin tempera­tuur en luchtvochtigheid zeer nauwkeurig afgesteld kunnen worden. Omdat hij van doorzichtig materiaal is, kun je het kind zien zonder het te storen: is hij wakker, huilt hij, wat is de kleur van de huid?

Natuurlijk is er veel gedaan om het comfort van het kind, en ook van de verzorgers, te vergroten. Om de couveuse staat allerlei apparatuur die het kind bewaakt en ondersteunt, zoals monitoren en infusen. Het kindje kan verzorgd en behandeld worden in de couveuse door de kenmerkende deurtjes, en je kunt de couveu­se ook openklappen om de baby eruit te schuiven of eruit te tillen zodat je hem tegen je aan kunt houden. Er zijn hoezen van dik textiel om licht en geluid in de couveuse te beperken. Misschien kun je zelf zo’n hoes maken, dat maakt het plekje van je kind nèt iets persoonlijker.

Open bedje/warmtebedje

Niet alle kindjes liggen in een couveuse: er zijn ook ‘open bedjes‘ waarin ze kunnen worden verzorgd en verpleegd . Het kan zijn dat het kind geen couveuse nodig heeft, omdat het zichzelf prima op temperatuur kan houden, maar toch de zorg van de afdeling nodig heeft. Soms wordt er voor een open bedje gekozen omdat het kind makkelijker ‘bereikbaar’ is voor de verpleging en voor medische handelingen. Bodemverwarming en eventueel een warmtelamp houden hem dan op temperatuur. De mogelijkheden voor zorg zijn dezelfde als bij de gesloten couveuse.

Monitor

Monitorelektrodes

Meestal ligt je kindje aan de monitor, die met het kind verbonden is door middel van elektrodes. Die meten o.a. de ademhaling en hartslag met drie elektrodes die zijn vastgeplakt op de borst van je kind. Als die te veel vertragen, dan klinkt er een alarm. Kleine, onrijpe prematuren ‘vergeten’ nog wel eens te ademen, en door het alarm kan de verpleegkundige snel ingrijpen.

Met een bandje om de voet of hand kan de zuurstofverzadiging (saturatie) worden gemeten. Ook kunnen de bloeddruk (met een bandje om de arm of rechtstreeks via de bloedbaan) en de temperatuur (met bijvoorbeeld een thermometer in de luier) worden gemeten.

Bloeddruk

Regelmatig wordt de bloeddruk van je kindje gemeten. Het kan gedaan worden met een bandje om de arm, maar een andere manier is een inwendige bloeddrukmeting (dat heet: ‘bloedige meting’). Er wordt dan een slangetje in een slagader ingebracht. Voordeel hiervan is dat het kind niet steeds geprikt hoeft te worden (er kan ook bloed worden afgenomen via deze lijn). De bloeddruk moet goed in de gaten gehouden worden, omdat de tere – vaak nog onrijpe – vaatjes nog niet veel kunnen hebben. Als de vaatjes ‘lekken’, kan de baby opzwellen en het is natuurlijk vooral van belang om de bloeddruk in de hersenen te controleren. Als daar vaatjes beschadigd raken, is er sprake van een hersenbloeding die schade kan veroorzaken aan de hersenen.

Saturatie

De saturatiemeter (pulse oximeter) meet hoeveel zuurstof er in het bloed zit. Een kind ademt met de longen (dat wordt met de monitor bewaakt) maar het bloed moet natuurlijk de zuurstof uit de longen opnemen en naar de organen vervoeren. Zolang het kind nog in de baarmoeder zit, is de saturatie slechts rond de 50%, na de geboorte stijgt dat langzaam tot ongeveer 90%. Is de saturatie lager, dan zal de zuurstof hoger worden gezet. Dat moet langzaam gebeuren, omdat een teveel aan zuurstof nadelig kan werken op de organen, en de zuurstof moet de tijd hebben om de saturatiemeter (meestal aan een voetje) te bereiken. Daarbij moet ook in aanmerking genomen worden dat bij een kind dat veel beweegt, de meting onnauwkeurig kan zijn.

Temperatuur

Een kindje dat (veel) te vroeg geboren wordt, kan zich nog niet op temperatuur houden. De huid is nog te dun en bovendien is de bloedsomloop nog niet rijp. Dat is de belangrijkste reden dat je kindje in de couveuse ligt: daarbinnen is de temperatuur en de luchtvochtigheid goed te regelen. Soms is het daarbinnen gewoon 37°C! Naarmate je kindje groter wordt, wordt die temperatuur van de couveuse lager gezet.

Vaak ligt het kind bloot met alleen een luier aan, in de couveuse. Tegenwoordig ligt het vrijwel altijd in een nestje, een snuggle ( die daar speciaal voor bestemd is) maar er kan ook een nestje gemaakt worden van opgerolde doeken. Dat heeft niet met warmte te maken, maar met een geborgen gevoel voor het kind. Vaak heeft de baby een mutsje op: dat heeft wel alles met warmte te maken. Het hoofdje van het kind is relatief groot en via het hoofd verliest het kind dan ook veel warmte. Soms heeft het ook sokjes aan: dat heeft te maken met de bloedsomloop die juist in de uiteinden van het lichaam nog niet goed op gang is.

Onderzoeksapparatuur

Op de neonatologie wordt je kindje regelmatig onderzocht om eventuele complicaties vroegtijdig op te sporen en waar nodig in beeld te brengen. Dat gebeurt behalve op het oog en via de monitor ook met onderstaande apparaten:

(a)EEG

Op de afdeling, met name op een NICU, zie je wel eens een kind met plakkertjes of naaldjes op het hoofdje: er wordt een (a)EEG gemaakt, (die (a) staat voor ‘automatic’, een geautomatiseerde vorm van EEG die 24 uur per dag de hersenactiviteit meet). Die naaldjes/plakkertjes blijven enkele dagen zitten. Hersenactiviteit kan ook gemeten worden met NIRS (Near InfraRed Spectrascopy), een apparaat waarover nog niet alle NICU’s beschikken.

CFM

Een andere hersenmonitor is de CFM (Cerebrale Functie Monitor). Dit is een apparaat waarmee de activiteit van de hersenen continu in de gaten wordt gehouden, via drie kleine elektrodes op het hoofdje.

Echo

Er zal regelmatig een echo gemaakt worden bij je kindje. Een echo is nauwelijks belastend voor het kind en er kan veel op worden gezien. Zo kan er via de fontanel een echo gemaakt worden van de hersenen waarop gezien kan worden of er geen beschadigingen optreden. Ook van de nieren en andere organen kan een echo worden gemaakt. Op die manier wordt de gezondheid van je kindje goed in de gaten gehouden.

MRI

Vaak wordt twee keer per week een echo van de hersenen gemaakt en soms wordt er ook een MRI van de hersenen gemaakt. En het kan zijn dat er een MRI-scan gemaakt moet worden van je kindje. Daar is nog geen mobiele apparatuur voor en daarvoor moet je kindje dus van de afdeling af. De ouders mogen meelopen met de transportcouveuse naar de ruimte waar de MRI-scanner staat. Soms mogen ze niet mee naar binnen. Op zich is dat vreemd, omdat het geen kwaad kan om bij je kind te blijven. Het kind wordt stabiel neergelegd en krijgt soms een roesje in de MRI-scanner.

Een van de grootste nadelen van het maken van een dergelijke scan is dat je kind een aantal MRI Transportcouveuse keren moet worden overgelegd: uit zijn eigen couveuse in de transportcouveuse, en uit de transportcouveuse in de MRI en later ook weer terug. Het steeds overleggen is voor je kindje erg stressvol. In een aantal ziekenhuizen hebben ze – soms dankzij fondsen – een MRI-transportcouveuse kunnen aanschaffen. Speciaal, omdat het kind dan met de (volledig metaalvrije) couveuse de scanner in kan, rustiger ligt en het onderzoek korter duurt.

We kunnen hier niet alle apparatuur noemen: vooral een NICU is een vaak zeer geavanceerde omgeving met heel veel techniek en heel veel mogelijkheden. Mocht je bij jouw kindje apparaten tegenkomen waarvan je niet zeker weet wat ze doen, vraag dan aan de verpleegkundigen of artsen om uit te leggen waar ze voor nodig zijn.

Voeding & Medicatie

Een pasgeboren prematuur kind heeft nog niet de mogelijkheid om zelf te drinken. Het is namelijk best ingewikkeld: zuigen, vervolgens de vloeistof naar achter in je mond bewegen, en dan slikken – en tijdens het slikken kun je even niet ademen!

Sondevoeding

Een kind jonger dan (ongeveer) 33 weken kan dat gewoon nog niet. Met hulp van een sonde, niets anders dan een dun slangetje dat via de neus rechtstreeks naar de maag gaat, wordt de spijsvertering langzaam op gang gebracht. Het kind krijgt bij voorkeur moedermelk, en als die er niet is, kunstvoeding. Zo kunnen maag en darmen langzaam aan voeding wennen: het begint met hele kleine beetjes, soms een halve cc per keer. Maar dat wordt natuurlijk wel meer, en als het kind voldoende voeding via maag en darmen binnen kan krijgen, kan het voedingsinfuus eraf. In veel ziekenhuizen leren ouders om zelf de sondevoeding te geven, en soms ook om de sonde in te brengen.

Vanaf ongeveer 30/32 weken (zwangerschapsduur) wordt af en toe geprobeerd of het kind rechtstreeks kan drinken, aan de borst als je borstvoeding geeft, of anders uit een flesje. Het begint met een paar slokjes, de rest krijgt het kind nog met de sonde, maar er komt een moment dat hij een hele voeding zelf kan drinken.

Infuus of lange lijn

Vaak krijgen pasgeborenen op de neonatologieafdeling een infuus, nodig om medicijnen toe te dienen. De medicijnen en soms ook voeding (glucose) en/of vocht komen door een slangetje rechtstreeks in de bloedbaan. De infuuspomp (of pompen) staat naast de couveuse. Het infuus kan behalve in het armpje, beentje of op het hoofdje, ook in de navelstomp gaan.

Doordat de bloedvaatjes nog zo dun en kwetsbaar zijn, moet er vaak een nieuw infuus worden ingebracht. Dat is jammer want het is vaak pijnlijk voor de baby. Soms wordt er daarom een ‘lange lijn‘ aangelegd, dat is een infuus dat veel dieper gaat dan gebruikelijk en dat minder snel afbreekt. Bij een pasgeborene wordt daar vaak de navelstomp voor gebruikt. Er moet heel hygiënisch worden gewerkt, bacteriën liggen op de loer en een infuus (dat het lichaam ingaat) is extra kwetsbaar.

Ademhalingsondersteuning

Invasieve en niet-invasieve beademing

Veel prematuren zijn nog niet rijp genoeg om goed te kunnen ademen. Maar niet alleen prematuren hebben direct na de geboorte hulp nodig, er zijn ook andere pasgeborenen die om deze reden moeten worden opgenomen op een afdeling neonatologie van een ziekenhuis.

Er zijn twee manieren waarmee de ademhaling ondersteunt kan worden, afhankelijk van de ernst van de problemen: invasief en niet-invasief.

Niet-invasieve beademing

Er zijn verschillende mogelijkheden om het je kind makkelijker te maken om te ademen:

CPAP/BIPAP

Er kan extra druk worden gegeven en als het nodig is ook met zuurstof verrijkte lucht via een maskertje op de neus, ook wel CPAP (Continuous Positive Airway Pressure) genoemd, een variatie daarop is Bipap, (bipolaire positive airway pressure) de druk wordt zo geregeld, dat bij inademen een hogere druk wordt gegeven die bij uitademen wordt verlaagd.

Infant FLow

Een maskertje dat dient om de ademhaling te vergemakkelijken. Hierbij wordt extra zuurstof/lucht met een bepaalde stroomsnelheid via de neus toegediend. Het wordt vastgemaakt met een mutsje.

Low Flow

De Low-Flow kent veel benamingen, waaronder flowsnor, snorretje of neusbril. Hiermee wordt een kleine hoeveelheid lucht/zuurstof via twee sprietjes in de neus geblazen.

Invasieve beademing

Met invasieve beademing (dus tot in het lichaam) wordt actieve kunstmatige beademing bedoeld.

Kunstmatige beademing

Een machine neemt de ademhaling over via een buisje dat door de luchtpijp naar de longen gaat. Vaak met als doel het kind eerst tot rust te laten komen, energie te laten opdoen, om het daarna weer zelf te laten proberen te ademen (vaak met extra ondersteuning).

Trilbeademing / Hoog Frequente Beademing (HFB)

Naast de traditionele manier van beademen wordt tegenwoordig ook gebruik gemaakt van trilbeademing, ook wel hoog-frequente beademing (HFB) genoemd. Daarbij gebeurt in- en uitademing met heel kleine hoeveelheden lucht in een zeer hoge frequentie (600/min). Het idee is dat dit bij sommige kinderen minder belastend is voor de longen. De hoogfrequente trillingen zijn dan duidelijk te zien aan de buitenkant van de borstkas. Alhoewel het er vreemd uitziet, heeft je kind daar geen last van.

Het streven is om iedere vorm van invasieve beademing zo kort mogelijk te laten duren.

ECMO (hart-longmachine)

Extra Corporele Membraan Oxygenatie

De ECMO (Extra Corporele Membraan Oxygenatie) is een hart-longmachine voor pasgeborenen, alleen beschikbaar in de academische centra van Nijmegen en Rotterdam. Helaas is het zo dat hij niet geschikt is voor de héle kleintjes: er gaat een ingrijpende operatie aan vooraf en de apparatuur is niet verfijnd genoeg voor kinderen jonger dan (ongeveer) 34 weken zwangerschap.

Wat doet het ECMO-systeem?

Het verwijdert het koolzuurgas en zorgt ervoor dat er voldoende zuurstof in het bloed komt. Hiervoor wordt gebruikt gemaakt van een kunstlong. De ECMO heeft op zichzelf geen genezende werking, het neemt tijdelijk de functie van de longen over zodat deze kunnen rusten en genezen.

Als een kind niet (goed) reageert op beademing, IRDS heeft of bijvoorbeeld een sepsis, kan verwezen worden naar Rotterdam of Nijmegen. Het kind wordt dan met een speciale ambulance opgehaald.

Fototherapie (blauwe lamp)

Bilirubine

Geelzucht of icterus zijn termen die worden gebruikt wanneer kinderen een te hoog bilirubine-gehalte in het bloed hebben.

Overtollige rode bloedcellen in de lever worden afgebroken, maar de (nog onrijpe) lever kan deze afvalproducten niet snel genoeg opruimen. Daardoor komt de stof bilirubine vrij. Het kind wordt dan gelig. Een te hoog bilirubine-gehalte kan schadelijk zijn voor de hersenen en het gehoor. Veel kindjes worden ook een beetje suf, maar andere zijn juist onrustig en reageren heftig op allerlei prikkels.

Dit komt ook bij op tijd geboren kinderen voor. Bij hen kan het voldoende zijn om ze veel daglicht te geven, maar vaak moeten ze ook even worden opgenomen om lichttherapie (fototherapie) te krijgen. In de volksmond heet dat: ‘de baby moet even onder de blauwe lamp’. Vaak ligt het kindje niet alleen onder een lamp maar ook op een bilimatje (ook wel biliblanket genoemd) dat ook blauw licht geeft. De baby heeft dan alleen een luier aan en een stoffen brilletje op om de oogjes te beschermen, zodat het licht door zijn huidje heen kan dringen. Onder invloed van dat licht wordt de bilirubine omgezet in een stof die wel makkelijk de urine/ontlasting kan bereiken. De behandeling duurt meestal een of twee dagen. Soms kan er in die dagen niet worden gekangoeroed.

Soms is deze behandeling onvoldoende, dan wordt er een wisseltransfusie (bloedtransfusie) toegepast.

Sluiten